Circulaire over 6% btw op afbraak en heropbouw vanaf 1 januari 2024

De tijdelijke btw-verlaging naar 6% voor de afbraak en heropbouw van privéwoningen die liep tot 31 december 2023, werd niet verlengd. Maar vanaf 1 januari 2024 werd de permanente btw-verlaging voor afbraak en heropbouw in de 32 bij KB opgesomde steden, die enkel geldt voor de afbraak- en heroprichtingswerken zelf en niet voor de verkoop van na afbraak heropgerichte woningen (de huidige rubriek XXXVII tabel A KB 20), uitgebreid naar het hele Belgische grondgebied, maar enkel als de zogenaamde sociale voorwaarden vervuld zijn: enige en hoofdzakelijke eigen woning van maximum 200 m² met domiciliëringsvereiste voor de bouwheer, of verhuur op lange termijn aan of via een sociaal verhuurkantoor of een door de bevoegde overheid inzake sociaal huisvestingsbeleid erkende maatschappij voor sociale huisvesting (Programmawet dd. 22.12.2023).

Die wijzigingen komen er dus op neer dat vanaf 2024:

  • dit verlaagd btw-tarief niet meer toegepast kan worden op de verkopen van na afbraak heropgerichte woningen;
  • ook in de 32 steden de sociale voorwaarden vervuld moeten zijn om het verlaagd btw-tarief te kunnen genieten.

In beide gevallen voorziet de wetgever wel in twee overgangsregelingen die tot eind 2025 lopen.

De fiscus publiceert nu een circulaire die de nieuwe regeling van het verlaagd btw-tarief voor afbraak en heropbouw van privéwoningen toelicht. Die commentaar verwijst grotendeels naar de reeds bestaande circulaire 2021/C/18 van 25 februari 2021 over de voorwaarden van de tijdelijke btw-verlaging die overgenomen zijn in de uitgebreide permanente verlaging in heel België, maar bevat ook enkele nieuwe of aangepaste standpunten.


Verband tussen afbraak en heropbouw

Eén van de voorwaarden voor het verlaagd btw-tarief is dat de afbraak moet gebeuren met het oog op de heroprichting van een woning. Er moet dus een verband aangetoond worden tussen de afbraak en de heropbouw. De eerdere circulaire stelde hierover dat hieraan geen criterium inzake tijdsverloop kan worden verbonden. Die bepaling wordt ook hernomen in de nieuwe circulaire. Maar daarin stelt de fiscus nu ook dat er geen verband is tussen de afbraak en de heropbouw als de afbraak van het oorspronkelijke gebouw dermate veel vroeger heeft plaatsgevonden dan de werkzaamheden inzake heropbouw (en dat ongeacht welke personen bij de verschillende fasen van de werkzaamheden betrokken waren) zodat niet kan worden gesproken van eenheid van opzet of van een totaalproject. Hiermee herneemt de nieuwe circulaire de tekst uit de Memorie van Toelichting bij de Programmawet van 28 december 2023.

Die Memorie werd na advies van de Raad van State nog aangevuld met de melding dat er geen sprake van is om de periode tussen deze twee materiële gebeurtenissen tot een absoluut criterium te verheffen. Ook die passage wordt nu hernomen in de circulaire, net als de volgende: de administratie zal zich baseren op een geheel van objectieve elementen die aantonen dat er op het tijdstip van de afbraak van het oorspronkelijke gebouw geen voornemen bestond om er een woning herop te bouwen die voldeed aan de criteria voor toepassing van het verlaagde btw-tarief. Dat er een dermate lange periode is verstreken tussen de afbraak en de heropbouw, kan een bijkomend element vormen dat het ontbreken bevestigt van het noodzakelijke nauwe verband tussen de aanvankelijke afbraak van het gebouw, in tempore non suspecto, en de heropbouw, op hetzelfde perceel. Dat tijdsverloop op zich, los van enige andere omstandigheid, zal in principe niet volstaan om de toepassing van het verlaagde btw-tarief op deze handelingen uit te sluiten.


Afbraak van een gebouw

In principe is voor de toepassing van het verlaagd btw-tarief vereist dat het bestaande gebouw volledig wordt gesloopt. Maar de fiscus aanvaardt het verlaagd btw-tarief ook als er sprake is van een ingrijpende verbouwing van een oud gebouw waarbij de werken ingevolge afbraak niet meer op een relevante wijze steunen op de oude dragende muren en, meer algemeen, op de wezenlijke elementen van de structuur van het oude gebouw (zodat deze verbouwing niet in aanmerking komt voor het verlaagd btw-tarief bij renovatie – zie rubriek XXXI tabel A KB 20). Ook dit standpunt werd al in de eerdere circulaire opgenomen.

De fiscus voegt daar in zijn nieuwe circulaire nu aan toe dat het bovendien niet mogelijk is om voor eenzelfde gebouw het verlaagd btw-tarief inzake renovatie te combineren met het verlaagd btw-tarief inzake afbraak en heropbouw. En voor een gebouw dat bestaat uit meerdere woon- en/of commerciële eenheden verduidelijkt hij nog dat deze tolerantie enkel kan worden toegepast als:

  • alle al dan niet wooneenheden van het gebouw na de uitgevoerde afbraakwerken niet meer op relevante wijze steunen op de oude dragende muren (inzonderheid de buitenmuren) en, meer algemeen, op de wezenlijke structuur van het bestaand gebouw;
  • en het merendeel van de oude dragende muren van het gebouw als geheel is gesloopt.

Dat betekent dus dat het verlaagd btw-tarief voor afbraak en heropbouw niet kan worden ingeroepen van zodra op één of meerdere wooneenheden binnen het gebouw het verlaagd btw-tarief van 6% voor renovatie (rubriek XXXI tabel A KB 20) van toepassing is en/of er sprake is van afzonderlijke commerciële ruimten in het gebouw die nog op relevante wijze steunen op oude dragende muren.

In het geval van een renovatie in plaats van afbraak en heropbouw, gebeurt de beoordeling of er sprake is van verbouwing of vernieuwbouw per wooneenheid.


De specifieke sociale voorwaarden

Het verlaagd btw-tarief van 6% voor afbraak en heropbouw geldt enkel als de heropbouw

  • de enige en hoofdzakelijk eigen woning is met een bewoonbare oppervlakte van maximum 200m² waar de bouwheer zonder uitstel zijn domicilie zal nemen tot minstens 31 december van het vijfde jaar dat volgt op het jaar van de eerste ingebruikneming;
  • of een woning is bestemd voor langdurige verhuur in het kader van sociaal beleid (aan of via een sociaal verhuurkantoor of een door de bevoegde overheid inzake sociaal huisvestingsbeleid erkende maatschappij voor sociale huisvesting).

De fiscus wijzigt niets aan de invulling van deze sociale voorwaarden en verwijst hiervoor integraal naar de eerdere circulaire 2021/C/18 van 25 februari 2021. Als de heropbouw een assistentiewoning is, dan is er ook sprake van eigen woning als de bouwheer zijn assistentiewoning bij de oprichting ervan ter beschikking stelt van een beheersinstantie (exploitant van de groep van assistentiewoningen waarvan de bejaardenflat deel uitmaakt) en die woning zelf (in de hoedanigheid van bejaarde) voor het eerst in gebruik neemt in uitvoering van de overeenkomst die hij sluit met de beheersinstantie over het genotsrecht van de assistentiewoning en de hieraan gekoppelde zorg- en dienstverlening (cirkelverhuur van de assistentiewoning).

De geconventioneerde verhuur (Vlaamse regeling) is geen vorm van huisvesting in het kader van het sociaal beleid in de zin van KB 20 en komt dus niet aanmerking (wat wel het geval kan zijn voor de uitbreiding van dit verlaagd btw-tarief die op 1 juni 2024 in werking zou moeten treden).

Werk in onroerende staat of levering

Nu de verkopen van na afbraak heropgerichte woningen sinds 1 januari 2024 niet langer kunnen genieten van het verlaagd btw-tarief voor afbraak en heropbouw, zouden btw-plichtigen geneigd kunnen zijn deze verkopen contractueel in te kleden als een werk in onroerende staat (dienstverlening). De fiscus wijst erop dat na onderzoek de herkwalificatie van de handeling en/of misbruik in de zin van artikel 1, § 10 Wbtw kan worden ingeroepen (zie ook beslissing nr. E.T.120.125 dd. 13.05.2014).


Overgangsregeling in de 32 steden

Tot eind 2023 is het voor het verlaagd btw-tarief op afbraak en heropbouw in de 32 bij KB vastgelegde steden niet vereist dat aan de hiervoor vermelde sociale voorwaarden is voldaan. Het volstond dat de heropgerichte woning zich in één van die steden bevindt. Maar vanaf 1 januari 2024 moet ook hier aan de sociale voorwaarden voldaan zijn.

De wetgever voorziet in een overgangsregeling waarbij de projecten van afbraak en heropbouw in die 32 steden ook in 2024 het verlaagd btw-tarief kunnen blijven genieten zonder dat aan die sociale voorwaarden moet worden voldaan, op voorwaarde dat de omgevingsvergunning uiterlijk eind 2023 is aangevraagd. Er moet geen nieuwe verklaring nr. 111.4-2024 ingediend worden als deze al vóór 1 januari 2024 is ingediend.

Als zo’n project toch voldoet aan de sociale voorwaarde, dan kunnen de werken ook in 2025 verder blijven genieten van het verlaagd btw-tarief. Er moet dan wel uiterlijk op 31 maart 2025 een verklaring nr. 111.1-2024 of 111.2-2024 met de nodige bijlagen worden ingediend en een afschrift ervan moet aan de dienstverrichter(s) worden bezorgd. Behoudens in geval van overmacht of materiële fout, kan het verlaagd btw-tarief niet toegepast worden als die verklaring niet is ingediend. En wordt ze pas ingediend na 31 maart 2025, dan zal het verlaagd btw-tarief enkel gelden voor de btw die opeisbaar wordt vanaf het indienen van die verklaring.

Als binnen de opgelegde termijn (vijf of vijftien jaar naargelang het geval) niet langer alle voorwaarden vervuld zijn, dan moet enkel het vanaf 2025 genoten btw-voordeel pro rata voor de nog niet verstreken jaren terugbetaald worden.


Overgangsregeling voor verkopen van na afbraak heropgerichte woningen

Sinds 1 januari 2024 vallen de verkopen van na afbraak heropgerichte woningen niet langer onder het verlaagd btw-tarief voor afbraak en heropbouw. Ook hier voert de wetgever een overgangsregeling in waarbij die verkopen tot eind 2024 het verlaagd btw-tarief toch kunnen genieten, op voorwaarde dat de omgevingsvergunning uiterlijk op 30 juni 2023 werd ingediend.

Om van deze overgangsregeling gebruik te kunnen maken is ook nog vereist dat er een (nieuwe) verklaring nr. 111.3-2024 wordt ingediend, en dit voordat de btw opeisbaar wordt, of bij een verkoop op plan, voordat het belastbare feit zich voordoet (voorlopige oplevering). Voor de lopende projecten aanvaardt de fiscus dat deze verklaring wordt ingediend uiterlijk op 31 mei 2024 zonder het voordeel van het verlaagd btw-tarief voorafgaand aan die indiening te verliezen. Tot de datum van indiening moeten de facturen, de verkoopovereenkomsten of de authentieke akte verwijzen naar de eerdere vóór 1 januari 2024 ingediende verklaring nr. 111.3.

De fiscus benadrukt nogmaals, nadat de minister dit ook al had geantwoord (vraag 1711 dd. 05.10.2023), dat de koper die met het verlaagd btw-tarief een heropgerichte woning aanschaft, dat verlaagd btw-tarief niet kan genieten voor de afwerkingswerken die hij na de aankoop nog laat uitvoeren.


Aanpassing van of nieuwe omgevingsvergunning

Beide voormelde overgangsregelingen zijn afhankelijk van het indienen van de omgevingsvergunning naar gelang het geval uiterlijk op 30 juni 2023 of uiterlijk op 31 december 2023. Nu gebeurt het wel eens dat de ingediende vergunningsaanvraag gewijzigd of aangepast wordt of dat er ingevolge een afkeuring een nieuwe vergunning wordt aangevraagd.

In dat laatste geval wordt enkel rekening gehouden met de datum waarop de nieuwe aanvraag werd ingediend. Dat is ook zo als voor hetzelfde project waarvoor een vergunning werd toegekend, alsnog een nieuwe vergunningsaanvraag werd ingediend.

Werd de aanvraag voor een omgevingsvergunning aangepast tijdens de procedure, dan moet de beschrijving van de herop te bouwen woning(en) in de oorspronkelijke aanvraag vergeleken worden met de beschrijving ervan in de wijzigende aanvraag.

De fiscus zal in elk geval de datum van indiening van de eerste aanvraag niet weerhouden, en zich dus baseren op de datum van indiening van de wijzigende aanvraag, als de wijzigingen betrekking hebben op:

  • een samenvoeging of splitsen van percelen;
  • een bestemmingswijziging van het herop te richten gebouw, wat per gebouw (niet per wooneenheid) wordt beoordeeld;
  • het aantal voorziene wooneenheden in het project (bijv. door de toevoeging van een verdieping voor een bijkomend appartement), wat opnieuw per gebouw (en niet per wooneenheid) wordt beoordeeld.

De fiscus benadrukt dat voormelde opsomming niet limitatief is.


Toegevingen met betrekking tot noodweer

Eind 2021 voerde de fiscus ook nog drie toleranties in voor woningen die getroffen waren door het noodweer van juni en juli 2021.

De tijdelijke tolerantie dat het verlaagd btw-tarief van 6% kan worden toegepast op de wederopbouw van een privéwoning waarvan de wezenlijke elementen van de structuur van het oude gebouw door dat noodweer zijn aangetast, zelfs als er aan de basis geen sprake is van een afbraak- en heropbouwproject, wordt definitief en zal niet langer beperkt zijn tot het noodweer van de zomer van 2021, noch tot de zones die door de bevoegde overheid werden erkend als getroffen door die ramp.

Zo zal de (gedeeltelijke) heropbouw van een woning die door uitzonderlijke weersomstandigheden schade heeft opgelopen aan de wezenlijke elementen van haar structuur, het verlaagd btw-tarief kunnen genieten, zonder dat er sprake moet zijn van een ramp.

De twee andere toleranties blijven beperkt in de tijd en de ruimte, dus tot 31 december 2023, of tot eind 2024 als één van voormelde overgangsregelingen van toepassing is, en tot de projecten als gevolg van het noodweer van juni en juli 2021 die gelegen zijn in één van de gemeenten die door de overheid erkend zijn als getroffen door die ramp.

Het gaat hier om de tolerantie waarbij de persoon die de woning heropbouwt niet dezelfde is als de persoon die de afbraakwerken liet uitvoeren en de tolerantie waarbij de heropbouw op een ander perceel gebeurt omdat er op het getroffen perceel niet meer gebouwd mag worden als gevolg van een beslissing van de bevoegde overheid.


Fisconetplus, circulaire 2024/C/30, 26 april 2024

Doorrekening autokosten: fiscus houdt vast aan dubbele aftrekbeperking

Voor de levering, de invoer en de intracommunautaire verwerving van autovoertuigen bestemd voor het vervoer van personen en/of goederen over de weg, en ook voor de goederen en diensten met betrekking tot die voertuigen, mag de btw-aftrek in geen geval hoger zijn dan 50% van de betaalde btw (artikel 45, § 2, 1ste lid Wbtw).

Die beperking is niet van toepassing op voertuigen opgesomd in artikel 45, § 2, 2de lid Wbtw.

Nog eens gevraagd naar bij wie deze aftrekbeperking van toepassing is in het geval autokosten worden doorgerekend los van enige hoofdhandeling, bevestigt de minister het reeds gekende administratieve standpunt dat zowel de btw-plichtige die de kost gemaakt heeft en doorrekent, als de btw-plichtige aan wie de kost wordt doorgerekend, voormelde 50%-aftrekbeperking moeten toepassen, tenzij de doorrekening betrekking heeft op een van de voertuigen bedoeld in artikel 45, § 2, 2de lid Wbtw waarop deze aftrekbeperking niet van toepassing is.

Dat laatste is onder meer het geval voor de voertuigen die zijn bestemd om te worden verkocht door een btw-plichtige die een economische activiteit uitoefent die bestaat in de verkoop van autovoertuigen (artikel 45, § 2, 2de lid, h) Wbtw). De minister verduidelijkt dat op basis van deze uitzondering de 50%-aftrekbeperking niet van toepassing is op de goederen en diensten die worden verstrekt aan professionelen uit de automobielsector die ze gebruiken in het kader van een activiteit die bestaat in de verkoop van reserveonderdelen of in het kader van het onderhoud of de herstelling van autovoertuigen.

Wat de uitzondering betreft op 50%-aftrekbeperking voor de voertuigen bestemd om te worden verhuurd door een btw-plichtige die een economische activiteit uitoefent die bestaat in de verhuur van autovoertuigen aan om het even wie (artikel 45, § 2, 2de lid, i) Wbtw), verwijst de minister naar de beslissing nr. E.T.113.611 van 7 november 2007 waarin de administratie stelt dat deze aftrekbeperking niet van toepassing is als de btw-plichtige geregeld autovoertuigen ter beschikking stelt van verbonden ondernemingen. Maar de minister gaat niet verder in op de problematiek vanaf wanneer er sprake is van een geregelde terbeschikkingstelling van autovoertuigen.


Vr. & Antw. Kamer, 2023-2024, 55-130, 29 februari 2024, vraag nr. 1832, W. Vermeersch, 9 januari 2024

Verhuur raamruimte voor prostitutie is vrijgestelde onroerende verhuur

Een btw-plichtige stelt de verhuur van raamruimten voor prostitutie vrij van btw op basis van artikel 44, § 3, 2° Wbtw. Volgens de fiscus ten onrechte en is het aan de btw-plichtige om aan te tonen dat hij de btw-vrijstelling terecht heeft toegepast.

Het hof van beroep (Gent dd. 17.05.2022) gaf de btw-plichtige gelijk. De verhuur van een onroerend goed wordt gekenmerkt door een betrekkelijk passieve activiteit van de verhuurder, die enkel verband houdt met het tijdsverloop en geen toegevoegde waarde van betekenis oplevert.

Uit het dossier bleek dat de sekswerkers de gelden voor hun werk autonoom inden en dat de btw-plichtige hierop geen commissie kreeg. Bij het plaatsbezoek werd niet vastgesteld dat de btw-plichtige nog andere diensten verstrekte (zoals het schenken van dranken). Tijdens de huurperiode van 8 uur had de betrokken sekswerker exclusief recht van genot en vrije toegang tot de ruimtes wanneer hij/zij dat wenste.

De fiscus tekende Cassatieberoep aan. Maar Cassatie bevestigt de uitspraak van het hof van beroep dat voldoende gemotiveerd heeft waarom er sprake is van een vrijstelde onroerende verhuur.

Dat de huurder het gedeelte van het gebouw enkel kan en mag gebruiken voor het verrichten van welbepaalde diensten, is volgens het Hof geen belemmering voor een vrijgestelde onroerende verhuur.


Cassatie, rolnr. F.22.0158.N, 22 februari 2024

Jaren voorafgaand aan een btw-activiteit zijn niet automatisch een opstartperiode van die btw-activiteit

Een vennootschap die bij de btw is geregistreerd voor de activiteit van overige adviesbureaus op het gebied van bedrijfsbeheer en adviesbureaus op het gebied van bedrijfsvoering, breidt tien jaar na haar oprichting haar doel uit met de aan- en verkoop, de restauratie & renovatie, huur en verhuur, het aanwenden van-, het ter beschikking stellen van-, het deelnemen aan events- en tentoonstellingen, voor publiciteits- en commerciële doeleinden en het versterken van de intrinsieke en de marktwaarde, van kunst en decoratiewerken, in binnen- en buitenland.

Over een periode van drie jaar koopt de onderneming voor meer dan 1 miljoen euro aan decoratieve werken. Deze waren volgens een verklaring van de zaakvoerder niet voor de verkoop bestemd. Met betrekking tot deze werken werden de volgende handelingen verricht:

  • 2014: de verkoop van één schilderij;
  • 2014-2015: 8.200 euro omzet geboekt uit de verhuur van kunstwerk – deze omzet werd steeds teruggeboekt en er werden nooit facturen uitgereikt;
  • 2015: 5 verkoopfacturen voor de verhuur van 10 decoratieve werken voor in totaal 9.000 euro aan de bestuurder en andere verbonden vennootschappen – er werden geen schriftelijke overeenkomsten opgemaakt en de facturen vermelden noch de naam van het kunstwerk, noch de huurperiode;
  • 2016: beperkte verhuur aan verbonden vennootschappen of andere gelinkte personen – er werden geen schriftelijke overeenkomsten opgemaakt.

Volgens de rechtbank (Brugge dd. 06.01.2020) is er voor de gecontroleerde periode 2014-2015 geen sprake van een economische activiteit die bestaat uit de verkoop en/of verhuur van decoratieve werken.

Het hof van beroep (Gent dd. 07.12.2021) kwam tot dezelfde conclusie. De beperkte verhuring, uitsluitend aan gelieerde ondernemingen, zonder verkoop (met uitzondering van 1 factuur), zonder enige publiciteit en met een uiterst minimale omzet in verhouding tot de waarde van de aangekochte schilderijen, toont aan dat de onderneming in werkelijkheid in 2014 en 2015 geen economische activiteit had met betrekking tot de decoratieve werken. Dat er enkele jaren later (vanaf 2019) wel zo’n activiteit is ontstaan,  volstaat niet om de jaren 2014-2015 te kunnen beschouwen als een aanloopperiode daarvan. Het argument van de btw-plichtige dat het om een ‘voorzichtige opstart’ van die activiteit ging, is volgens het hof niet geloofwaardig en kan niet worden verklaard op economische of financiële gronden. De verhuring aan uitsluitend gelieerde ondernemingen is tegen die achtergrond te beschouwen als het wekken van een schijn dat er wel een economische activiteit was, in tegenstelling tot de werkelijkheid.

De btw-plichtige tekende tegen dit arrest Cassatieberoep aan. Op basis van de rechtspraak van het Europese Hof van Justitie stelt het Hof van Cassatie dat als een btw-plichtige voorhoudt goederen of diensten te verwerven in het kader van een economische activiteit in opstart, om de over die goederen of diensten verschuldigde btw te kunnen aftrekken, dan moet de nationale rechter nagaan of die wilsverklaring van de btw-plichtige, gelet op de omstandigheden van de zaak, ondersteund wordt door objectieve gegevens en te goeder trouw is afgelegd.

Volgens Cassatie heeft het hof van beroep in zijn arrest voldoende gemotiveerd waarom er in de jaren 2014-2015 geen sprake was van een opstartperiode van een btw-activiteit en de fiscus bijgevolg terecht de btw-aftrek heeft geweigerd.


Cassatie, rolnr. C.22.0154.N, 22 februari 2024

Uitstel voor de bijkomende gegevens over btw-aftrek via verhoudingsgetal of werkelijk gebruik

De fiscus bevestigt wat we vorige week al aankondigden, namelijk een uitstel van de nieuw ingevoerde verplichting voor gemengde en gedeeltelijke btw-plichtigen om gedetailleerde informatie te bezorgen over hun btw-aftrek. In principe moeten deze btw-plichtigen bij hun btw-aangifte van het eerste kwartaal of één van de eerste drie maanden van 2024 (of die van april of mei 2024 voor de gemengde belastingplichtigen die het werkelijk gebruik al toepasten op 31 december 2022) die detailinformatie meedelen, gebaseerd op de cijfers van 2023.

De fiscus laat nu weten dat zij deze info maar moeten meegeven bij hun btw-aangifte van het tweede kwartaal 2024 of die van juni 2024. En ingevolge de zomerregeling betekent dit dat deze btw-plichtigen tot 9 augustus 2024 hebben om deze info mee te delen.

Ter herinnering, die bijkomende info betreft het verhoudingsgetal, of bij toepassing van het werkelijk gebruik, de procentuele toewijzing van de aangerekende btw aan:

  • de kosten voor de activiteiten waarvoor recht op aftrek bestaat;
  • de kosten voor de activiteiten waarvoor geen recht op aftrek bestaat;
  • de gemengde kosten.

Daarnaast moet(en) bij het werkelijk gebruik ook het (de) bijzondere verhoudingsgetal(len) meegedeeld worden.

Btw-plichtigen die het werkelijk gebruik toepassen, mogen bovendien deze bijkomende info baseren op een raming. Pas bij de aangifte van het derde kwartaal 2024 (in te dienen uiterlijk op 21 oktober 2024) of die van november 2024 (in te dienen uiterlijk op 20 december 2024) moeten zij die detailinfo geven op basis van de definitieve cijfers van 2023.


FOD Financiën, nieuwsbericht, 8 april 2024

6% voor overdracht auteursrecht op fotoreportages door fotograaf aan openbaar bestuur

Een publiekrechtelijk lichaam geeft opdracht aan een fotograaf om fotografische producties te realiseren. Er is overeengekomen dat de opdrachtgever de exclusieve eigendomsrechten van de resultaten en de producten van de opdracht verkrijgt, waaronder de auteursrechten. De opdrachtgever heeft het recht deze producties te gebruiken, te bewerken, te vermenigvuldigen en te verspreiden op alle mogelijke wijzen.

De fotograaf zal uitsluitend een vergoeding ontvangen voor de foto’s die volgens de vrije keuze van de opdrachtgever daadwerkelijk worden gepubliceerd.

Er is geen sprake van een door artikel 44 Wbtw vrijgesteld contract tot uitgave aangezien de opdrachtgever niet de verplichting aangaat om de fotografische werken te publiceren.

Volgens de rulingcommissie is op voormelde dienstverlening het verlaagd btw-tarief van 6% van toepassing. Het gaat om de overdracht van auteursrechten en het verlenen van rechten op auteursrechten zoals bedoeld in onder cijfer 1 van rubriek XXIX van tabel A van de bijlage bij KB 20. Het gaat duidelijk niet om een typische reclameopdracht (diensten inzake reclame zijn uitgesloten van voormeld verlaagd btw-tarief). De foto’s worden niet gecreëerd om de verkoop van een welbepaald product of welbepaalde dienst te bevorderen of om de getrouwheid aan een handelsmerk te versterken. De opdrachtgever streeft met deze opdracht en door de publicatie van de fotografische werken een openbaar doel na.

De rulingcommissie bevestigt ook nog dat bestuurders of zaakvoerders (natuurlijke personen) niet verplicht zijn om zich als btw-plichtige te laten identificeren voor de overdracht, naast de uitoefening van hun statutair mandaat, van auteursrechten of het verlenen van licenties daarop aan de rechtspersoon waarvan zij bestuurder of zaakvoerder zijn.


Fisconetplus, voorafgaande beslissing nr. 2023.0829, 5 december 2023

Geen verlaagde btw voor inkomsten uit speeltuigen in winkelcentrum

Elite Games is een Roemeense onderneming actief in recreatie- en vrijetijdsactiviteiten voor kinderen. Zij stelt speeltuigen ter beschikking in speciaal daartoe uitgeruste ruimten in grote winkelcentra. Die toestellen kunnen gebruikt worden door muntjes te kopen uit automaten.

Op haar ontvangsten hiervan droeg de onderneming 5% btw af, maar de fiscus vond dat hierop het btw-tarief van 19% van toepassing is.

De Roemeense rechter die zich in deze zaak moet uitspreken, vraagt aan het Europese Hof van Justitie of de inkomsten uit de terbeschikkingstelling van die automaten in zo’n afgebakende ruimte in een winkelcentrum of andere handelsruimten niet beschouwd moet worden als de toegangsprijs voor een amusementspark zoals bedoeld in punt 7 van de bijlage III bij de btw-richtlijn. Op basis van die bepaling hanteert Roemenië een verlaagd btw-tarief van 5% voor diensten die bestaan in het verlenen van toegang tot onder meer amusementsparken en recreatieparken.

In de zaak Phantasialand (C-406/20 dd. 09.09.2021) oordeelde het Europese Hof dat de btw-richtlijn, noch de uitvoeringsverordening bij die btw-richtlijn een definitie bevat van het begrip ‘amusementsparken’ zoals bedoeld in punt 7 van de bijlage III bij de btw-richtlijn. Maar evenmin is voorzien dat de lidstaten deze begrippen moeten omschrijven. Dus gaat het om een autonoom begrip van het Unierecht dat op het gehele grondgebied van de Unie uniform moet worden uitgelegd. Dat begrip moet bijgevolg enerzijds worden uitgelegd overeenkomstig de gewone betekenis ervan in het dagelijkse taalgebruik, maar anderzijds is ook een strikte uitlegging vereist, omdat het toepassen van een verlaagd btw-tarief een uitzondering vormt van het beginsel dat het normale btw-tarief van toepassing is.

Met de uitdrukking ‘amusementspark’ wordt volgens het Hof bedoeld: een ontsloten terrein met verschillende voorzieningen voor ontspanning en vermaak. Uit die tekst volgt dat het moet gaan om een ruimte op het grondoppervlak die speciaal is ingericht om installaties voor ontspanning en vermaak te exploiteren. Een louter afgebakende ruimte op een bepaalde plaats op zich is niet voldoende.

De installatie in een afgebakende ruimte binnen handelsruimten of winkelcentra, van speelautomaten voor individueel of collectief gebruik komt dus niet in aanmerking voor het verlaagd btw-tarief dat lidstaten mogen toepassen op de toegangsprijzen voor amusementsparken.


Dictum van het Hof (vertaald via deepl)

Artikel 98, lid 2, van richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde, gelezen in samenhang met punt 7 van bijlage III bij deze richtlijn moet aldus worden uitgelegd dat de installatie, op een afgebakende plaats in handelsruimten of winkelcentra, van speelautomaten voor individueel of collectief gebruik die worden geëxploiteerd door middel van jetons die van de houder worden gekocht of, in voorkomend geval, na betaling van een vergoeding aan de houder, niet valt onder het begrip “speelpark” in de zin van dat punt 7. Bijgevolg kunnen de diensten die daartoe toegang verlenen, niet in aanmerking komen voor het verlaagde tarief van de belasting over de toegevoegde waarde dat de lidstaten mogen toepassen op de toegangsprijzen voor speelautomaten.

HvJ, C-576/23, Elite Games, 14 maart 2024

Btw-aftrek voor na afloop concessie bijkomend gefactureerde vergoeding op basis van gecertificeerde omzet

Een btw-plichtige baat op basis van concessieovereenkomsten enkele eetgelegenheden uit in stations van de NMBS. Die laatste zet die overeenkomsten stop waardoor de btw-plichtige met ingang van 1 december 2017 hieruit geen inkomsten meer haalt.

De NMBS factureert nadien nog een bijkomende vergoeding (149.500,00 euro + 31.395,00 euro btw) voor die concessies. De factuur hiervoor vermeldt als omschrijving ‘bijfacturatie op basis van gecertificeerde omzet voor de periode 09/03/2018 tot 09/03/2018’. Omdat de btw-plichtige op die datum geen inkomsten meer haalde uit de betrokken eetgelegenheden, weigert de fiscus de btw-aftrek.

Voor de rechter is het op basis van de voorgelegde gegevens duidelijk dat deze bijkomende facturering wel degelijk kadert  in de economische activiteiten van de btw-plichtige, ondanks de vermelding van de datum 9 maart 2018 op de factuur. Het gaat over door de NMBS verleende diensten in het kader van de (stopgezette) concessieovereenkomsten waarvoor pas in maart 2018, dus nadat de concessies onmiddellijk zijn stopgezet, een zogenaamde ‘bijfacturatie’ wordt gedaan door de NMBS.


Rb. Brussel, rolnr. 2021/2999/A, 6 februari 2024

Meer uitleg over de uitbreiding 6% btw op afbraak en heropbouw naar woningen voor langdurende verhuur aan particulieren

Bekijk ook ons filmpje hierover op Taxflix

De regering wil vanaf 1 juni 2024 het verlaagd btw-tarief van 6% voor afbraak en heropbouw uitbreiden naar de woningen die bestemd zijn om voor minstens 15 jaar te worden verhuurd als hoofdverblijfplaats aan particulieren. Daarnaast zou er ook nog een uitbreiding komen van het verlaagd btw-tarief voor afbraak en heropbouw van woningen bestemd voor het sociaal huisvestingsbeleid (zie ook ons nieuwsbericht dd. 21.03.2024)


Eerste uitbreiding: langdurende verhuur aan particulieren

Vanaf 1 juni 2024 zou het verlaagd btw-tarief van 6% ook van toepassing zijn op de afbraak en de daarmee gepaard gaande heropbouw van woningen bestemd voor de langdurende verhuur als hoofdverblijfplaats aan particulieren. Daarvoor moeten de volgende voorwaarden vervuld zijn:

  • de werken in onroerende staat van afbraak en de heropbouw moeten plaatsvinden op hetzelfde kadastrale perceel;
  • de heropgerichte woning moet door de bouwheer als woning worden verhuurd aan een natuurlijke persoon die er zonder uitstel zijn domicilie zal hebben;
  • de bewoonbare oppervlakte van de woning mag niet meer bedragen dan 200m².

De twee laatste voorwaarden moeten vervuld blijven tot minstens 31 december van het vijftiende jaar dat volgt op het jaar waarin de woning voor het eerst in gebruik of in bezit werd genomen. Het btw-voordeel blijft behouden als er binnen deze periode een redelijke termijn is tussen twee verhuren, zolang de verhuurder aantoont dat hij al het mogelijke heeft gedaan om de woning onder deze voorwaarden verder te verhuren.

De nieuwe regeling zal ook afhankelijk zijn van het vervullen van een reeks vormvoorwaarden die we al kennen van de reeds bestaande regeling:

  • indienen van een elektronische melding via MyMinfin voordat de btw opeisbaar wordt, waarin de bouwheer verklaart dat het gaat om  een woning bestemd voor de verhuur aan een particulier die er zonder uitstel zijn domicilie zal nemen, waarbij de volgende bijlagen worden toegevoegd:
    • omgevingsvergunning;
    • aannemingscontracten;
  • aan de dienstverrichters een afschrift van deze melding bezorgen;
  • dienstverrichters verwijzen op hun factuur naar deze verklaring als rechtvaardiging voor de toepassing van de 6% btw.

Tot slot is ook vereist dat de verhuurder de schriftelijke huurovereenkomst, of de opeenvolgende huurovereenkomsten om aan de 15-jarige termijn te voldoen, laat registreren.


Tijdsbeperking

Zoals onder de huidige regeling zal ook bij de langdurende verhuur aan particulieren het verlaagd btw-tarief maar van toepassing zijn op de onroerende werken van afbraak en heropbouw waarop de btw opeisbaar wordt uiterlijk op 31 december van het jaar van de eerste ingebruikneming of eerste inbezitneming.


Uitsluitingen

Naar gewoonte zullen nu ook de volgende handelingen van de btw-verlaging worden uitgesloten:

  • werken in onroerende staat en andere onroerende handelingen die geen betrekking hebben op de eigenlijke woning, zoals bebouwingswerken, tuinaanleg en oprichten van afsluitingen;
  • werken in onroerende staat en andere onroerende handelingen die tot voorwerp hebben de bestanddelen of een gedeelte van de bestanddelen van zwembaden, sauna’s, midgetgolfbanen, tennisterreinen en dergelijke installaties;
  • gehele of gedeeltelijke reiniging van een woning.


Tweede uitbreiding: sociale huisvesting

De huidige regeling voorziet ook in de toepassing van het verlaagd btw-tarief voor de na afbraak heropgerichte woningen die bestemd zijn voor de verhuur aan of via (een beheersmandaat) een sociaal verhuurkantoor of een door de bevoegde overheid inzake sociaal huisvestingsbeleid erkende maatschappij voor sociale huisvesting. Die maateregel zal uitgebreid worden naar de woningen bestemd voor de verhuur aan of via (een beheersmandaat) door de bevoegde overheid inzake sociaal huisvestingsbeleid erkende andere publiekrechtelijke of privaatrechtelijke rechtspersonen met sociaal oogmerk.


Bezwarend bezit

Ook de woningen die onder de twee nieuwe regelingen vallen, zullen als bezwarend bezit worden beschouwd voor de verlaagde btw van 6% voor afbraak en heropbouw van de enige en hoofdzakelijke eigen woning. Particulieren die investeren in woningen voor verhuur, ook al is die bedoeld in één van voormelde uitbreidingen, zullen dus mogelijks een terugstorting moeten doen van het btw-voordeel dat ze genoten hebben bij het verwerven van hun enige woning aan 6% btw wegens afbraak en heropbouw.

Minister verduidelijkt btw-regels voor opladen wagen in België door buitenlandse btw-plichtige

De levering van stroom afgenomen via een laadpaal door een btw-plichtige van wie de hoofdactiviteit niet bestaat uit de wederverkoop van stroom, vindt voor de btw plaats waar de afnemer het effectieve gebruik en verbruik van de elektriciteit heeft (artikel 14bis, a) Wbtw). De minister bevestigt dat dit de plaats is waar de stroom opgeladen wordt. Dit standpunt werd unaniem aangenomen door het btw-comité (118de vergadering dd. 19.04.2021) en overgenomen door de fiscus in zijn circulaire 2021/C/113 dd. 20.12.2021.

Als een Luxemburgse onderneming een bedrijfswagen ter beschikking stelt van een werknemer die in België woont, en die laatste laadt de wagen op aan een oplaadpunt in België, dan vindt de levering van de stroom plaats in België.

Wordt de brandstof gefactureerd aan de Luxemburgse onderneming, dan moet de leverancier volgens de minister een factuur uitreiken met Belgische btw. De minister verwijst naar een mogelijke verlegging van heffing van die Belgische btw ingevolge artikel 51, § 2, 1ste lid, 5° Wbtw. Maar die verwijzing is technisch gezien niet altijd correct. Op een levering van stroom in België door een buitenlandse leverancier aan een afnemer die een Belgisch btw-nummer heeft, moet ingevolge artikel 51, § 2, 6° Wbtw de Belgische btw steeds worden verlegd, zelfs als die afnemer geen periodieke btw-aangifte indient. De fiscus maakte diezelfde fout in voormelde circulaire. Voor deze specifieke verlegging is het voldoende dat de afnemer een BE-btw-nummer heeft, voor die onder 5° is bijkomend vereist dat de afnemer wel gehouden is tot het indienen van de Belgische periodieke btw-aangifte.

Als in het voorbeeld van de vraagsteller de Luxemburgse onderneming in België niet voor de btw is geregistreerd, dan kan die onderneming de door de leverancier aangerekende Belgische btw terugvragen (ten belope van haar recht op aftrek) via VAT-refund.


Vr. & Antw. Kamer, 2023-2024, 55-127, 25 januari 2024, vraag nr. 1821, J. Arens, 20 december 2023

Ook kosten van energiebesparingsmaatregelen tellen mee voor controle of voldoende btw is betaald op oprichting gebouw

Voor het werk in onroerende staat dat betrekking heeft op de oprichting van een gebouw, mag de maatstaf van heffing niet lager zijn dan de normale waarde (artikel 36, § 1, b) Wbtw). Die normale waarde is volgens artikel 32, 1ste lid Wbtw het volledige bedrag dat een afnemer in de handelsfase waarin de dienst wordt verricht, bij eerlijke concurrentie zou moeten betalen aan een onafhankelijke dienstverrichter op het grondgebied van het land waar de handeling belastbaar is, om de desbetreffende diensten op dat tijdstip te verkrijgen.

Volgens een parlementslid zou de administratie bij de controle op de oprichting van een gebouw, waarbij ze nagaat of de bouwheer voldoende facturen kan voorleggen van kosten van de oprichting om te controleren of die bedragen voormelde normale waarde bereiken, geen rekening houden met de voorgelegde facturen voor kosten van zonnepaneelinstallaties, zonneboilers, batterijsystemen, enz. Dat kan leiden tot een zogenaamde ‘tekortschatting’ (minder gefactureerd dan de normale waarde) waardoor de fiscus bijkomend btw vordert op de uitgevoerde werken.

De minister bevestigt dat bij het bepalen van de normale waarde, de administratie wel degelijk rekening  houdt met de nieuwe energietechnieken zoals de installatie van warmtepompen, thermische en fotovoltaïsche zonnepanelen, batterijen voor de opslag van elektriciteit, zonneboilers en aircosystemen. Het zou kunnen dat de administratie foutieve informatie heeft verstrekt of dat een foutieve beslissing werd genomen in een concreet dossier in welk kader het parlementslid de vraag stelt.

De minister heeft alleszins zijn administratie verzocht dit standpunt in herinnering te brengen bij de bevoegde controle-agenten.


Vr. & Antw. Kamer, 2023-2024, 55-127, 25 januari 2024, vraag nr. 187, S. Van Hecke, 22 november 2023

Uitbreiding verlaagde btw afbraak- en heropbouw naar woningen bestemd voor verhuur aan particulieren

Omwille van budgettaire redenen besliste de regering eind 2023 om het verlaagd btw-tarief van 6% voor afbraak en de daarmee gepaard gaande heropbouw van woningen grondig te beperken (Van Peteghem, nieuwsbericht dd. 13.10.2023). Verkopen van na afbraak heropgerichte woningen kunnen, behoudens die welke voor de overgangsregeling in aanmerking komen, sinds 1 januari 2024 dit verlaagd btw-tarief niet meer genieten.

Enkel de afbraak- en heroprichtingswerken die aan de bouwheer worden gefactureerd, kunnen dit verlaagd tarief nog genieten, in heel België, maar enkel als aan de sociale voorwaarden is voldaan: enige en hoofdzakelijk eigen woning van maximum 200 m² met domiciliëringsvereiste (dus enkel voor bouwheren natuurlijke persoon), of woningen die op lange termijn zijn bestemd voor de sociale verhuur (aan of via een sociaal verhuurkantoor).

De regering heeft nu beslist om de toepassing van dit verlaagd btw-tarief opnieuw uit te breiden. Het zal ook van toepassing zijn op de afbraak- en heroprichtingswerken die worden verricht voor de bouwheer (natuurlijke persoon, rechtspersoon, …) die de woning bestemt voor verhuur aan particulieren. Ook hier zal het verlaagd btw-tarief afhankelijk zijn van het naleven van sociale voorwaarden, met name:

  • maximale bewoonbare oppervlakte van 200 m²;
  • enkel woningen gebruikt als hoofdverblijfplaats;
  • verhuur voor minstens 15 jaar aan één of meerdere achtereenvolgende particuliere huurders.

Uit de berichtgeving van de minister blijkt niet vanaf wanneer deze uitbreiding in werking treedt, of dat dit retroactief zou gebeuren met ingang van 1 januari 2024 zodat sindsdien reeds aangerekende btw tegen het tarief van 21% nog geregulariseerd zou kunnen worden.


Vanpeteghem.belgium.be, nieuwsbericht 20 maart 2024